Ward van der Houwen treedt ook al jaren op als dichter, met een eigen programma of als gelegenheidsdichter. Aanvankelijk met lichte poëzie en liefdespoëzie, later met poëzie onder de paraplu van “de dichters van het convenant”. Momenteel combineert hij zijn liefde voor techniek met die voor de letteren met gedichten over ruimtevaart en meer in bijzonder de onbemande verkenning van andere werelden. Deze op het eerste gezicht misschien vreemde combinatie van “zachte” kunst “harde” techniek is altijd vanzelfsprekend geweest in het Rusland van na de industriële revolutie en de Sovjet-Unie en het is dan ook de Russische (Sovjet) onbemande ruimtevaart die het meest in zijn poëzie voorkomt.
Op deze pagina een steekproef uit zijn werk.
Gedichten onder “Het Convenant”
Technopoëzie en ruimtevaartpoëzie
Nieuw
Cassini-Huygens (1997 – nu)
Ward van der Houwen, Groningen, 1 juni 2011.
1997 werd de interplanetaire sonde Cassini-Huygens gelanceerd richting Saturnus piepkleine ijsmaantje Titan. De enige maan in ons stelsel met een atmosfeer. Een dikke ondoorzichtige atmosfeer. 2005 Bereikte Cassini-Huygens omloop rond dit maantje en scheidde de lander Huygens zich van het moederschip Cassini, om in de volgende 3 uur te landen. Tot grote opluchting van de ontwerpers landde Huygens werkelijk en op vaste bodem. Op een vaste bodem van bevroren koolzuurijs, op een landtongetje aan een zee van traag klotsend methaan. In het stormachtige halfuur dat Huygens vocht tegen de onvermijdelijk bevriezing, verlicht door het oranje van het kille sterretje aan de hemel dat onze zon is, zond het één foto door. Eén foto van een onvoorstelbare andere wereld, die er toch zo begrijpelijk uit ziet.
Huygens 1997-2005
Wat een godvergeten streek.
Alleen deze foto. De steen is geen steen, rots is hier ijs.
IJs is hier diepgevroren lucht. De regenstriemen van een kilte
waar je nooit meer uit verwarmt, vloeibaar methaan.
Het klamme zand waar onder je poten stofdoordrenkt butaan vervlucht.
De traag klotsende zee, normaal een bron van kalmte en van rust,
nu een alarmerend schouwspel van diep oranje vloeibaar lucht.
Zo koud. Zo diep doortergend botdoorborend koud,
dat je het oranje van de ster die je aanschouwt wel naar je toe wil zuigen,
maar het doet niets. Geen warmte is eruit te trekken en je lekt alleen nog meer
daar waar de kilte net nog buiten was gesloten.
En je gaat langzaam dood, waar niemand ooit je meer ontdekken zal.
Nog één keer sein je wat je ziet naar boven door, naar oren die al heel snel
over de horizon vertrekken. En als die metgezel van jou weer wederkeert,
dan is ze doof, en valt je laatste ademstoot van je verrekken,
terug, op je voor eeuwig diepgevroren pose, dood.
Maar thuis wordt aan je gedacht, en voel de warmte
die je makers nog op kunnen wekken terwijl zij slaperig maar
voldaan, de lampen doven in de vertrekken waar jij de
oneindigheid ontsloot. De glimp van medelijden die jij bood,
op werelden met vreemde andere wetten.
Het ga je goed mijn Huygens, mijn ontzagwekkend trouwe schroot.
Gelegenheidsgedichten
Gedicht over de Fongersplaats, Dagblad van het Noorden, Mei 2009.
Symfonietta concrete
Waar men ooit de luggen laste,
het staal gestraald, ontbraamd en gloeiend heet,
tot ’s werelds beste fietsen smeed
is met de faam van Fongers’ fiets bekoeld,
de grond omwoeld tot zand en gras.
En alsof er nooit iets anders was
is daar een stenen symfonie gedaald
van welbedoelde woningdozen
waar zelfs de TNT verdwaalt
en zelfs ikzelf met tussenpozen.
De pizzakoerier, of van kebab, die ’s avonds zoemt,
van trap naar trap, in zoekende vertwijfeling
De bezoeker die zo eenzaam en onzeker stapt…
Heb je een raam, kijk er doorheen!
Je zult je niet vervelen.
“bel maar als je bij de schommel staat”,
luidt mijn adres al vele jaren en nog steeds.
Geen idee hoe ze dat eind ‘70 ooit deden.
Maar ík weet inmiddels waar ik woon
en woon er heel tevreden.
Gedicht geschreven voor in het “Literariteitenkabinet”
gepresenteerd door Bart FM Droog. Met thema “Moeder”. 15 Maart 2006.
Moeder.
Je bent het hooi waarvan je eet,
vetpiekerig en glooiend bruin
van kont tot kruin, je lange stroeve manen
de wangen van je flanken,
waar zich meanderende vaten
tonen bij het na het lange grazen
langs de kale oevers draven.
Eén oog ontwaart, verwaaide manenhaar,
staart koel, bedaagd maar ozo droef
het vallen van de jaren na en na.
Je bent een buik tussen
vier poten. Dat is het.
Poten; schragen voor een buik
geschapen voor baren en dragen.
Je bent het droge gras,
en jij weet het, en de wind.
Gedicht ter gelegenheid van de opening van “De innerlijke vaart van Ypenburg” van Arjen Nolles
21 Maart 2008, Ypenburg
YPB
Wat mooi. Naast Bergen, Buiksloot,
Harskamp, Middenmeer. Niets meer,
Was. Ooit. Hier doken, het mes tussen de tanden
de eskaders. In vurende Fokkers. Tussen zeildoek gehangen,
de mannen van de elementen: Canvas, balsa, kerosine, lucht,
en.. aarde. Het element van de dood, waarin zij
óf zichzelf begroeven in hun kist, óf waarop
in leer gestoken een borrel werd getoost
op vrijheid, liefde, troost, en losjes geklonken op de dood.
De liefde, vluchtig als diezelfde lucht, waarin je hoger hief,
dan in ieder aards verpozen. Je koos voor lucht,
was tot vogel verkozen. Aangewezen of verkoren,
en soms na 8 weken al overgeleverd aan het aluminium
en haar motoren en de Messerschmitts. Ze vielen bij bosjes.
Oostvoorne, Millingen, de Mok.
En je weet het, het ronkt en gromt
nog in de grond die is gewijd met
olie en rook. En ook hier in Ypenburg nog,
kijk je als automatisch naar de wolken omhoog.
–
Gedichten onder “Het Convenant”
In 2003 besloten de dichters Arjen Nolles, Karel Feenstra en Ward van der Houwen, onder auspiciën van de schrijver/columnist Zeger van Herwaarden en multi-kunstenares Sarah van Sonsbeeck hun verantwoordelijkheid te nemen en afstand te nemen van het losbandig en onverantwoord dichten. Zij sloten een convenant om zich aan de verantwoordelijkheid die komt met het talent te committeren. Vanaf nu zijn zij gebonden door dit convenant en is het uit met het dichten zonder zich rekenschap te geven van de consequenties op de wereld om hen heen.
Convenanttekst van de “dichters van het convenant”:
Arjen Nolles, Karel Feenstra en Ward van der Houwen, Sarah van Sonsbeeck en Zeger van Herwaarden.
de dichters van het convenant verklaren
zich onderworpen aan de regels van het convenant,
om nooit hun dicht of dichtkunst te gebruiken als repressiemiddel, aanvalswapen of dreigmiddel,
geen levende wezens te doden of verwonden met poëzie,
geen natuur te vernietigen, geen bergen te klieven
zeeën te scheiden, aarde te splijten. Niet voor donder, voor regen of overstromingen nog voor het vernietigen van landen, volkeren, leven of natuur. Tenzij,
tenzij dit ter bescherming is van de dichter of andere bij het convenant aangesloten dichters, of het veroveren van harten en het roven van geliefden,is.
In het kader van dit Convenant is besloten eenmalig een dichtbundel uit te brengen met poëzie die ook samen in drie-eenheid is voorgedragen door het gehele land.
Gedichten uit de bundel “Mannen Knippen Heggen” van de Dichters van het Convenant, Koning Bartje, 2004. Arjen Nolles, Karel Feenstra en Ward van der Houwen.
Ik probeer een nieuw woord altijd uit,
eerst,
in de keuken. Of het niet
te breekbaar is, voor jou,
of zo gesmoord wordt in een zoen
en dan vergeten. Of het wel
tegen de stilte kan, erna.
Of het alleen kan zijn die nacht,
als ik het niet meer nodig heb.
–
Aan H.
Weet je nog dat ik vertelde
van je ogen,
het Cerenkov-blauwe vuur
dat nooit en nooit zou doven?
Ik lag zo laatst te denken
aan aardse, daagse zaken,
toen deze ogen,
waterglans intens,
die gedachten stil doorbraken.
Vertelde ik je niet, toen, dat
er zo’n intense kracht van uitging
dat even heel mijn wereld
alleen maar aan jouw ogen hing?
Of sprak ik, zoals vaker,
over diepe gedachten heen
en was het pas later,
toen ik alleen was,
dat ik sprak, en dacht,
van jouw ogen, en de nacht
die ik ons had bedacht
waarin jouw blik de mijne ving
zo dicht bijeen, dat jouw
ogen de mijne werden?
En dat een ring van vuur,
natuur getrouw,
jou in mijn armen dwong?
En dat geen muur,
van lood beletten zou
dat jouw Cerenkov-blauwe licht
mijn lichaam binnendrong?
Dat dan dit lichaam zich,
jouw blik op zich gericht,
zich vullen zou, wervelend,
met al de leegte in het heelal,
en dat ik dan val,
vallen zou, deze leegte in,
verdoofd, bestemming onbekend?
Of weet je alleen nog
het nummer van de bus
waarin wij, stil gezeten,
staarden, ik jouw ogen in,
en jij uit, de bus uit, dus,
het raam de wijde wereld in?
Je kleedt je uit;
waar eerst nog stof je borst omsluit,
weet zich het nu zacht ontbloot.
Prachtig laag, geel licht verlicht
lichtroze, lichter rood. Je hand glijdt
over stof: waar eerst grof,
nu je gladde huid verschijnt.
Je richt je op, en alles valt.
Stop
Dit is het beeld
dat ik voor altijd van je hebben zal.
–
Aan S.
Wat weet je nog? Wat waren we
verdwaalde liefdes. Schraal de ogen van jaren
drukkend ouderjuk.
We huilden, ik stil en door jou ogen. Jij luid,
een buit van schuld en liefde delend.
We vreeën ongenaakbaar hoog. Maar
je verhief je hoger nog, op mijn geduld.
En vloog.
–
Aan M.
en toch vannacht, dacht ik weer
aan jouw billen.
Het was zo’n droom als waar je
waakt, maar waar
de zwaarste zaken nog te tillen
en geen ongeluk je werkelijk raakt.
Ik dacht aan je billen en lag er slapend naast
met open ogen sliep ik bij je naar binnen
en ontwaakte, een hoofd vol zinnen, in jouw plaats.
–
Je loopt de trap op met een broek,
nog naakter dan ik me je billen naakt herinner
en ik denk,
neem maar mee, die trap,
die wordt toch niets meer zonder jou.
Technopoëzie en ruimtevaartpoëzie
Op 4 oktober 1957 lanceerde de Sovjet-Unie onder leiding van Sergej Koroljov, totaal onverwacht, object PS1. Prostrejsji Spoetnik. De Simpelste Metgezel. ‘s Werelds eerste kunstmaan. Ineens lag het Westen decennia achter op het inferieur geachtte Oosten en zou dat in veel opzichten altijd blijven. Een schok die tot in Nederland toe het onderwijs revolutioneerde: ook wij moesten zulke briljante geleerden en ingenieurs gaan voortbrengen.
De Spacerace was geboren. Het zou druk worden in de ruimte.
Prostrejsji Spoetnik
4 oktober 1957, 19:28:34 GMT
En zo begon het. Als een druppel zilver,
in de nacht. Spatte uiteen in geen
regen van licht, maar in macht.
En zo daalde het vuur. En het uur
van de reis in gedachten van dromers
van avonturen gekomen, was daar.
Verne heette Koroljov, en geen
rokende vulkaan van basalt maar
R-7 smeet het object-PS1 in een baan,
en in het leven en in de slaap
van alle krantenlezers.
En geen Amerikaan had een antwoord.
De fluistertoon van de gezel, van deze aarde,
vertelde slechts van temperatuur en straling.
Maar wij, mensen, voelden allemaal, wel
dat dit dat uur was en wat het zingende
ding, in al z’n simpelheid, bedoelde.
Dat het was gedaan, met de
eenzaamheid van deze aarde.